Ad Fransen, een interview over Vaderskind

  • -

Ad Fransen, een interview over Vaderskind

COVER BOEK VADERSKIND

Vaderskind Ad Fransen

Tien jaar na de oorlog, op de verjaardag van Adolf Hitler, werd een jongetje geboren. Zijn ouders noemden hem Adolf, maar hij zou de rest van zijn leven Ad worden genoemd. De naam in zijn paspoort hield hij angstvallig geheim, net als het SS-verleden van zijn vader en de nazi-sympathieën van zijn grootouders. Tot nu – want deze week verschijnt Vaderskind, van journalist en schrijver Ad Fransen, die dus eigenlijk Adolf heet, net als zijn vader.

Door: Sara Berkeljon, de Volkskrant 14 april 2015

In Vaderskind beschrijft Fransen (59) een pijnlijke familiegeschiedenis, een zoektocht naar hoe fout zijn voorouders precies waren, naar waarom zijn vader zich aanmeldde bij de SS en waarom hij daar na de oorlog een leven lang over zweeg. Fransen hangt de vuile was buiten, zoals hij zelf schrijft. Het kan nu: zijn beide ouders zijn dood.

Tijdens het circusje spelen, vroeger, had Ad de tatoeage van zijn vader weleens gezien, de O aan de binnenkant van zijn bovenarm, zijn bloedgroep. Als hij vroeg wat het was, zei Adolf senior: ‘Dat hebben alleen mannen die vroeger bij een echt circus hebben gezeten.’

Toen hij als 13-jarige in het kader van een schoolopdracht vroeg naar het oorlogsverleden van zijn vader, vertelde die dat hij in Tsjechië was geweest. Daar was hij marconist geweest, telegrafist – aan de kant van de Duitsers, dat wel. ‘Toen hij me dat had verteld, ben ik naar boven gerend en heb ik zijn verhaal opgetekend op mijn kladblok. Met veel mededogen, want ik vond het ontzettend zielig dat hij na de oorlog drie jaar had gevangengezeten en dat hem en zijn familie alles werd afgenomen. Kijk eens wat zij ons hebben aangedaan, dat was de toon waarop mijn vader sprak over de periode na de oorlog.’

Fransen pakt een doos met oude foto’s en haalt er eentje uit. Daar is hij dan: de dan 20-jarige Adolf senior, in zwart SS-tenue, met Totenkopf-pet. ‘Deze vond ik vijf jaar geleden. Vervelend, want mijn vader had me altijd bezworen dat hij nóóit met dit uniform aan door Nijmegen had gelopen. Maar achterop staat een stempel van de fotostudio: Van der Horst in Nijmegen.’

De ene keer veracht ik mijn vader, de andere keer heb ik enorm veel medelijden met hem. Er waren periodes dat ik hem op schoot wilde nemen, dat verleden van hem wilde overnemen

Op je 13de slikte je zijn verhaal; je vader bleef een held.
‘Ja, en gek genoeg zat ik ook nog helemaal niet met die naam Adolf in mijn maag. Ik had een vrij zorgeloze jeugd. Toen ik in de puberteit ging rebelleren tegen mijn vader, werd de oorlog de grote kwestie. Mijn moeder was in die tijd bang dat er nog een aap uit de mouw zou komen over de oorlog. Zij raakte al in paniek als er een jeep door de straat reed. Dan riep ze: ze komen voor jou! Dat krijg je ervan als je, zoals mijn vader, niet alles vertelt. Laat het geheim het familiegeheim zijn, wij zijn een normaal gezin, zo dacht hij erover. Dat kon natuurlijk niet. Het verleden komt altijd binnen.’

Wat is jouw verhouding tot dat verleden?
‘Ik had – en heb – een dualistische verhouding met mijn vader. De ene keer veracht ik hem, de andere keer heb ik enorm veel medelijden met hem. Er waren periodes dat ik hem op schoot wilde nemen, dat verleden van hem wilde overnemen. Ik vond hem heel zielig. Hij was maar aan het ploeteren om goed te zijn, bezig met het in stilte afleggen van verantwoording voor zijn daden. Hij volgde EHBO-cursussen en had overal verbanddozen liggen, om maar te hulp te kunnen schieten als dat ooit nodig was.’

Aan de ene kant wilde hij niet erkennen dat hij iets verkeerd had gedaan, aan de andere kant was hij druk bezig iets goed te maken ?
‘Dat is dubbel. Zijn moeder zei dat het fascisme bij hem was ingeboren. Dat heb ik ontdekt in de archieven. Zij heeft hem verraden toen zij na de oorlog zelf voor het gerecht stond. Al die spullen in haar huis, de portretten van Hitler en Göring, de antisemitische lectuur, die waren niet van haar maar van haar zoon, loog ze. Mijn vader heeft dat nooit geweten, want hij is haar altijd blijven beschermen. Hij kon nooit toegeven dat hij bij de fouteriken had gehoord, want daarmee zou hij zijn intens geliefde moeder verloochenen.’

Mijn vader ploeterde om goed te zijn. In de stilte legde hij verantwoording af voor zijn daden. Hij volgde EHBO-cursussen zodat hij te hulp kon schieten, mocht dat ooit nodig zijn.

Volgens jouw lezing was het die fanatieke oma die haar zoon het foute pad op stuurde ?
‘Daarom ben ik blij dat mijn vader het boek nooit kan lezen. Wat ik over haar schrijf, had hij nooit kunnen accepteren. Ik wilde mijn vader een eerlijke stem geven, en daarvoor moest ik het doopceel lichten van zijn ouders. Natuurlijk, mijn vader was 21 en had een eigen wil, maar hun rol is niet te onderschatten. Zijn moeder was hysterisch. Religieus fan van Hitler. Hij hing boven haar bed, ze raakte in vervoering door zijn stem. Ze was verliefd op de Führer, absoluut, want op haar eigen man was ze dat niet.’

Fransen pakt een andere foto. ‘Kijk, mijn vader en zijn familie. Iedereen is rot. Zijn broers, zijn vader, zijn moeder…’

Wat is volgens jou de reden dat hij zich aanmeldde bij de SS ?
‘Om zijn moeder te vleien. Maar ook omdat hij geen andere kant meer op kon. Hij was tewerkgesteld in Duitsland en kreeg daar ruzie met zijn meerdere, die hij een klap had verkocht. Eenmaal thuis zat er niks anders op dan zich, net als zijn broers, te melden bij de SS.’

Waarom zat er niks anders op ?
‘Voor hém zat er niks anders op. Onderduiken kon niet, want dan zou hij zijn moeder teleurstellen. Dat gezin was een Duitsgezind, nationaalsocialistisch gezin – dus onderduiken kón ook helemaal niet, zelfs als hij het gewild had. Ze hingen de vlag uit toen de Duitsers Nederland binnenvielen.’

Hoe rot was jouw opa ?
‘In naam van mijn vader heb ik mijn opa in dit boek willen wraken. Mijn vader zei over mijn opa dat hij goede contacten met boeren had en dat het gezin door die contacten in de oorlog altijd te eten had gehad. Wat blijkt: mijn opa had een poeliersbedrijf en heeft al die boeren afgeperst. Staat allemaal in de archieven. De truc: hij ging op eigen initiatief die boeren af om te kijken wie er konijnen of kippen had die niet waren opgegeven bij de Duitsers. Als hij iets ontdekte, zei hij tegen die boer dat hij hem zou aangeven, tenzij ze mijn opa zouden betalen – wat de boer in kwestie natuurlijk deed.

‘Daarna deed mijn opa alsof het geregeld was, en gaf hij ze als nóg aan bij de controledienst, waardoor hij het daarna in beslag genomen pluimvee met enorme kortingen kon opkopen. Die kippen verkocht hij vervolgens door aan Duitse officieren en kazernes. Erger kan niet. Al zijn er ook aanwijzingen dat hij onderduikers verried, om goede maatjes te blijven met de Duitsers. Echt bewijs is er niet voor, maar het zou goed kunnen.’

Hoe is het om dit soort dingen over je opa te lezen ?
‘Ik vond die man altijd al vervelend. Hij dronk, hij stonk en had een eng Hitler snorretje, dat hij uit protest liet staan om te laten zien dat hij zijn oude ideeën trouw bleef. Ik ben hem niet méér gaan haten toen ik dit allemaal las. Wel nam ik mijn vader meer kwalijk – omdat hij me altijd sprookjes heeft verteld over zijn ouders.’

Doet het je nog iets dat het je eigen voorouders zijn, dat je dezelfde naam draagt?
‘Natuurlijk. Op een gegeven moment schaamde ik me nog meer voor mijn achternaam dan voor mijn voornaam. In die archieven stond het in
kapitalen: FRANSEN, FRANSEN, FRANSEN. Jezus, dacht ik, wat voor genen heb ik? Maar ergens ben ik ook blij, dat ik na de oorlog toch een goede vader gehad heb.’

Want zo zie je hem, ondanks alles?
‘Het was geen warme vader, wel een leuke vader. Maar ook een vader die, vanwege zijn verleden, nooit wilde opvallen. Een man zonder verbeelding.
Als ik verhalen schreef, vond hij dat onzin. Ik mocht niet opvallen, net als hij.’

Wat vond hij van je werk? Van je boek over je verslaving aan cocaïne, bijvoorbeeld?
‘Dat vond hij heel erg. Hij schreef me dat hij had gewild dat andermans zoon dat boek had geschreven. Later kwam ik oude brieven tegen, die hij aan zijn familie had gestuurd vanuit Kamp Amersfoort. Die ondertekende hij met: Sieg Heil! Toen dacht ik – hij was al dood – ik wou dat het andermans vader was, die deze brieven had geschreven.’

Wanneer begon je met het grote onderzoek naar zijn verleden?
‘Na mijn 18de, toen ik uit huis was. Ik weigerde dienst om hem dwars te zitten. Ik begon mezelf fout en geïnfecteerd te voelen. En ik ging geloven dat hij me met die naam Adolf had voorbestemd – niet om ook fout te zijn, maar om uit te zoeken wat er was gebeurd. Ik kwam stukje bij beetje meer te weten. Ik dacht dat hij alleen marconist was geweest, later kwam ik erachter dat hij bij de SS zat. Pas sinds een paar jaar weet ik dat hij was opgeleid als bewaker van Kamp Amersfoort, waar hij de buitenring bewaakte.’

Maar hoe fout was hij precies?
‘Als ik hem mag geloven, is hij een engel geweest. Alleen weet ik niet of ik dat moet geloven. Als ik kijk naar hoe hij was, kan ik me niet voorstellen dat hij iemand heeft vermoord. Aan de andere kant: het was oorlog. Hij heeft aan de Duitse kant in de slag om Arnhem gevochten, om de Engelsen tegen te houden. Een historicus die ik heb geraadpleegd,
zei: natuurlijk heeft jouw vader toen Engelsen uit de lucht geschoten, daar was hij voor. Maar mijn vader beweerde juist dat hij een Engelsman gered had die met zijn parachute vastzat in een boom. Volgens de historicus was zoiets ondenkbaar. Ik geloof mijn vader.’

Geloofde je je vader ook toen hij zei dat hij niets geweten had over de Jodenvervolging ?
‘Nee, absoluut niet. Dat heeft hij verdrongen. Ik heb hem zien schrikken, ooit, toen we samen in een museum waren. Op een foto joeg een aantal Duitsers – in hetzelfde pakje als hij droeg – een groep Joden op.
Hij deinsde terug en zei: dat is nooit goed te praten, nooit. Hij vond het erg, daar ben ik van overtuigd. Maar hij was wel weer zo onnozel te pas en te onpas antisemitische uitdrukkingen te gebruiken. Als hij een muntje van straat pakte, zei hij: ik lijk wel een jood. Dat zat er ingesleten, denk ik. Maar mijn vader was geen antisemiet.’

Wat was de rol van je moeder ?
‘Die van de vrouw die tegen de zin van haar ouders getrouwd is met een ex-SS’er. Ze hebben elkaar ontmoet op de kermis. Mijn vader was lang vrijgezel, kon niemand krijgen, denk ik. Mijn moeder zou emigreren naar Australië en daar met een arts trouwen, maar durfde uiteindelijk niet.
Ik denk dat ze elkaar getroost hebben; ze liepen allebei met hun ziel onder de arm. Van mijn vader mocht mijn moeder niet werken, ze moest een klassieke huisvrouw zijn. Een klassiek naoorlogs huwelijk. Ze waren het over alles oneens en hadden veel ruzie. Maar daar kun je oud mee worden
– ze zijn altijd samen gebleven.’

Waarom heeft je moeder zich niet verzet toen je vader jou Adolf wilde noemen ?
‘Ik heette al Adolf voor hij haar had geraadpleegd. Mijn vader is trots naar het stadhuis gerend en heeft mij Adolf Hubertus Maria genoemd. Adolf naar hemzelf, Hubertus naar zijn broer, mijn peetoom, die ook bij de SS zat. De ouders van mijn moeder wilde niet eens naar mij komen kijken. Bij kleine Adolf gingen ze niet langs.’

Hij had al in de gevangenis gezeten, was opnieuw begonnen. En toch gaf hij je die naam. Hoe kan dat ?
‘Ik ben buiten zinnen van kwaadheid geweest, in mijn post-puberteit. Want godverdomme, wat had hij me in een lastig parket gebracht. Hij haalde zijn schouders op – hij had me gewoon naar hemzelf vernoemd, meer zat er niet achter.’

Voelt dit boek als een comingout ?
‘Ja. Er hoeft niet meer achter mijn rug gesmiespeld te worden. Ik heb me zelfs chantabel gevoeld – raar, want fout zijn in de oorlog is niet erfelijk, maar ik dacht: als iedereen erachter komt dat ik Adolf heet, wat dan?’

Nou ?
‘Dan zouden ze erachter komen dat mijn vader SS’er was. Dan zouden mensen met een andere bril naar mij kijken. Ik heb weleens gedacht dat ik tijdens Dodenherdenking niet op de Dam hoorde te staan. Ooit vertelde ik aan Harry Mulisch dat mijn vader me Adolf heeft genoemd en dat op de verjaardag van Adolf Hitler. Die zei: zó, dan was je vader een harde. Ik kon nauwelijks uitleggen dat dat niet zo was.’

NOG 3 ADOLFS IN 2001

Op dit moment zijn er in Nederland 1846 mannen die Adolf heten, blijkt uit informatie van het Meertens Instituut. De populariteit is dalende na de jaren dertig van de vorige eeuw, maar ook na de Tweede Wereldoorlog werden er nog honderden mannen met de naam Adolf geboren. Zo kregen in 1955, het geboortejaar van Ad (Adolf) Fransen, nog 57 andere mannen dezelfde voornaam. Sinds de jaren tachtig is de naam pas echt uit de gratie. In 2001 werden er nog drie Adolfs geboren, de laatste jaren helemaal geen.

Ben je er ooit mee gepest ?
‘Sommige types brachten de Hitlergroet als ik het café binnenkwam.’ In het café begon je bijna een vechtpartij met iemand die je Adolf noemde. ‘Het is mijn achilleshiel. Sommige mensen vinden het leuk daarop te trappen. Je vertelt het een keer aan iemand, die vertelt het door. Toen in het café ben ik heel kwaad geworden. Wilde slaan, maar dat deed ik niet, want ik mag niet slaan, juist ík niet, want ik ben van gewelddadige komaf. Als Adolf gaat slaan, zeggen ze: zie je wel, Adolf slaat! Ik ben gekalmeerd door omstanders. Maar misschien had ik het ook niet gedurfd, uiteindelijk. Had ik me koest gehouden, zoals mijn vader zijn hele leven heeft gedaan.’

Heb je ooit overwogen je naam te veranderen ?
‘Jawel. Ik vond laatst het formulier nog. Het was vroeger lastig als ik met een nieuwe vriendin op vakantie ging. Dan wilde ik aan het stuur zitten, zodat ik mijn paspoort zelf aan de douanebeambte kon geven. Daarom had ik mijn naam willen veranderen in Ad of Adriaan. Later dacht ik: ik raak die naam niet kwijt door hem te veranderen. Dat zou te simpel zijn.’

Waarom kon je dit boek pas schrijven na de dood van je vader ?
‘Dat plezier wilde ik hem doen. Ik had tijdens zijn leven een boek over dit onderwerp kunnen schrijven, maar dan had hij me onterfd en alle boeken opgekocht die hij kon vinden.’

Maar waarom wel wachten tot hij dood is? Is dat niet een beetje laf ?
‘Dat heb ik uit liefde gedaan. Ik wilde hem niet kwetsen. Ik heb het wel eens gezegd hoor, dat ik het van plan was. Dan schreef hij me briefjes: doe het niet, want je moeder kan er niet tegen. Laat me met rust, zei hij op het laatst. Mijn vader had al jaren kanker, in het geheim. Hij had het aan niemand verteld, ook niet aan zijn vrouw. Ik kwam bij hen thuis en hij stond te trillen aan het aanrecht, hij was helemaal geel. Bij de dokter bleek dat hij nog maar een week te leven had. De dagen voor zijn dood heb ik gevraagd of hij nog iets wilde vertellen. Waar de documenten lagen. Hij had alles verbrand in de tuin. Ik heb alleen zijn postzegels nog, met verzameling uit het Derde Rijk.’

Hou je van hem ?
‘Ja, ik hou van hem. Uiteindelijk hou ik heel veel van hem. En heb ik weleens enorm de pest aan mezelf, omdat ik hem zo achtervolgd heb. Die nagel aan zijn doodskist heeft hij min of meer zelf gecreëerd, door mij zo te noemen. Maar dan nog: hij heeft na de oorlog zo zijn best gedaan om een normaal gezin te hebben. En ik was degene die telkens de onderste steen boven wilde hebben. Misschien had ik op een andere manier met hem moeten omgaan: niet met altijd maar die argwaan, die verwijten.’

Je hebt van alles aan je naam opgehangen. Je schrijft: ‘Zou ik als ik niet zo had geheten anders in het leven hebben gestaan? Had ik dan minder gedronken, was ik dan met mijn poten van de drugs afgebleven, zou mijn omgang met vrouwen minder moeizaam zijn geweest, zou ik dan rechtop hebben gelopen, had ik dan kinderen gehad in plaats van dat ik mijn vader had geadopteerd ?’

‘Ik wil er niets op afschuiven, want daar kom ik niet mee weg. Wel kan ik zeggen dat ik een te groot deel van mijn leven aan mijn vader heb verspild. Bij vlagen was ik er overdreven en obsessief mee bezig, waardoor ik andere dingen ben vergeten: kinderen krijgen, bijvoorbeeld.
Ik heb een tijdlang gedacht: ik deug niet voor kinderen. Zo rond mijn 30ste speelde dat heel erg. Al in die tijd ben ik aan een versie van dit boek begonnen. In de winter van 1995 nam ik een paar maanden verlof om in de Dordogne te gaan schrijven. Daar schijn ik te zijn doorgedraaid, mijn vriendin moest me komen halen. Ik weet het zelf niet meer, maar ik schijn idioot te hebben gedaan. Rare dingen: ik ging tussen allemaal lege sigarettenpakjes liggen en maakte foto’s van mezelf. Toen mijn vriendin kwam, zag ze een heel andere Ad. Ik ging te ver. Mijn vrienden zeggen nu dat ze blij voor me zijn dat het boek er eindelijk uit is.’

Hoeveel versies van dit boek heb je geschreven ?
‘Ik denk twaalf. Ik ben er al mijn halve leven mee bezig. Misschien had ik dit boek eerder moeten schrijven, om er ook eerder vanaf te zijn.
Maar dat kon ik mijn vader niet aandoen. Het loslaten is nooit een optie geweest. Ik ben schrijver en journalist, dit is mijn geschiedenis. Dit boek is waartoe ik voorbestemd ben – al was het maar omdat ik zo’n rare naam heb gekregen op de verjaardag van een rare meneer.’

Bron: De Volkskrant:

Ad Fransen: Vaderskind
Uitgeverij De Bezige Bij, 224 pagina’s, 17,90 euro.

AD FRANSSEN

Ad Fransen 1992-2008 Redacteur en adjunct-hoofdredacteur HP/De Tijd
2002 De nadagen van Gerard Reve
2005 Coke, over zijn jarenlange cocaïneverslaving
2005 W.F. Hermans, een Hollander in Parijs
2006 Hoe Reve zijn verjaardag vierde
2010 Leven met Reve
2012 Het meisje met de mooiste heupen, romandebuut
2015 Vaderskind


ARCHIEF

ZOEKEN

EnglishGermanFrenchDutch