De Periode 1945 – 1948

Met de bevrijding werden de rollen omgedraaid. De sterken werden de zwakken en de zwakken de sterken. De gevolgen waren ernaar. Al is het in Nederland niet zoals in Frankrijk en België tot een bijltjesdag gekomen – er zijn slechts enkele gevallen van ‘spontane executie’ bekend -, de woede van de bevolking richtte zich overal op de fouten en hun gezinnen. Gevangenneming, vernedering, kaalknippen, kwelling, opsluiting, beroving, geen maatregel werd de zogenoemde politieke delinquenten (en dus ook hun kinderen) bespaard. Het was een weinig verheffend gebeuren waar spoedig dan ook ernstige kritiek op kwam. Toen was het kwaad al geschied.

Inkwartiering
De vrouwen en kinderen die in opvangkampen in Duitsland waren ondergebracht, zagen zich in februari/maart 1945 genoodzaakt naar Nederland terug te keren. De kampen moesten vrij komen voor de Duitse vluchtelingen die uit de oostelijke grensstreek naar het westen vluchtten. De Nederlandse vrouwen en kinderen werden met treinen naar Groningen en Drenthe gebracht, waar vreemde families door de NSB gedwongen werden hen op te nemen. Deze verplichte inkwartiering leidde vaak tot spanningen, daar de ontvangende familie en de buurt meestal allesbehalve blij waren met de vluchtelingen. Er was gebrek aan privacy, kinderen konden zich niet veilig voelen. Gelukkig waren er ook goede relaties. De meeste gezinnen konden niet naar hun oorspronkelijke woonplaats terugkeren. Dit gold met name voor hen die uit de westelijke provincies afkomstig waren, omdat er geen treinen reden en de voedselsituatie nijpend was.

Uiteindelijk werden ook de noordelijke provincies in april 1945 bevrijd. Vrouwen die met NSB-ers of andere collaborateurs getrouwd waren – ongeacht of ze zelf lid waren of niet – werd gesommeerd zich te verzamelen en onder begeleiding naar provisorisch ingerichte interneringskampen te gaan. De problemen die zich in het zuiden hadden voorgedaan werden nu ook hier manifest, zeker wat de opvang van de kinderen betreft.

Meisjes van elf
‘Nooit heeft iemand ons gevraagd wie wij waren en waar wij naartoe gingen. Twee onbekende meisjes van elf die te voet voorttrokken, het verbaasde aan het eind van de oorlog blijkbaar niemand meer. Ik weet niet meer hoe lang de tocht heeft geduurd, maar het moet zeker dagen zijn geweest voor we aankwamen bij het gezin in Telfs. Die mensen zullen wel verbaasd zijn geweest dat wij opeens voor de deur stonden maar ze waren wel zo goed ons onderdak te verlenen.’
(Bron: geciteerd in Bas Kromhout, Fout geboren, p. 52)

Confiscaties
Na de bevrijding werden de bezittingen van collaborateurs geconfisqueerd, voor zover deze niet voor die tijd door die of gene uit het huis waren weggenomen. De huizen werden verzegeld. Yvonne’s moeder vroeg of ze tenminste de fotoalbums nog uit huis mocht halen, hetgeen geweigerd werd. Veel familiefoto’s liggen nu in de dossiers in het algemeen Rijksarchief, waarvandaan ze ook nu nog niet meegenomen mogen worden. Kinderen die deze dossiers raadplegen zien ze daar en zouden die graag meenemen. Dat is niet toegestaan. Hooguit staat een vriendelijke ambtenaar hen toe een kopie te maken.

Corry zegt: ‘Door de confiscaties is het net of ik de eerste acht jaar van mijn leven niet heb bestaan. Niets uit die tijd is gebleven, geen foto’s, geen tastbare dingen. Geen foto’s van mijn te vroeg overleden broertje, van grootvaders en –moeders.’

Het is bekend, dat bijvoorbeeld communieboekjes, spaarboekjes en ook speelgoed in beslag genomen zijn. Mia die later in het kindertehuis haar eigen pop zag en die graag wilde hebben om mee te spelen, kreeg te horen: ‘Niets is meer van jullie, alles is nu van ons.’

Geen huis, geen ouders, alles weg
Uit angst voor het naderende Russische leger zijn wij met onze leidsters naar het westen gevlucht. Helaas waren de Russen sneller dan wij. De terugweg vergeet ik nooit meer. Dwars door het oorlogsgebied tussen de brandende huizen, via loopgraven en beschietingen vielen wij in handen van de Russen. Wij werden ergens ondergebracht en onze leidsters werden afgevoerd en achter gesloten deuren gebeurde iets wat ik als kind niet kon vertalen. Maar het gegil en geschreeuw van de leidsters klinken mij nu nog in de oren…

Na enige dagen werden wij in gesloten goederenwagons vervoerd naar het westen.. .Uiteindelijk kwam ik, per bus vervoerd, in mijn woonplaats aan. De chauffeur zette mij af bij mijn ouderlijk huis. Ik stond als aan de grond genageld. Het hele blok huizen, dus ook ons huisje, bestond uit een grote puinhoop. De Engelsen hadden aan het eind van de oorlog per ongeluk het hele blok gebombardeerd. De bommen waren bedoeld voor het NS station, dat dienst deed als laad- en losplaats en overslag van de Duitse Wehrmacht: ongebluste kalk, kool en andere groenten. Gelukkig ben ik later in het bezit gekomen van een boek waarin de puinhoopfoto is afgebeeld met vermelding van straatnaam en huisnummers. Daar stond ik, geen huis, geen ouders, alles was weg. Wat mijzelf betreft heeft de oorlog tot op heden voortgeduurd. Ik kom er niet los van al doe ik nog zo mijn best.
(Bron: Maria in het Bulletin van de werkgroep Herkenning)

Arrestaties
Bij de arrestaties ging het vaak hard toe. Kinderen zagen en hoorden hoe hun ouders vernederd en soms mishandeld werden. Eén van onze lotgenoten beschrijft het als volgt: ‘Bij de arrestatie in 1945 was ik net 2 jaar en bij de vrijlating van m’n vader was ik 4 jaar. Ik heb toentertijd niets begrepen van wat er gebeurde, maar heb een en ander wel opgeslagen in mijn lijf. Mijn ouders werden gearresteerd met het geweer in de aanslag en vervolgens weggevoerd, wij kinderen bleven gillend achter. Die gebeurtenis in april 1945 zit in mijn lijf: als 2-jarige heb ik alleen de emoties zonder verhaal opgeslagen, die later onberedeneerd weer de kop op kunnen steken. Die opgeslagen emoties zijn pas op latere leeftijd heftig gaan opspelen: ik heb diverse therapieën gehad, bezocht het Justitiearchief, heb diverse tv-optredens gedaan en kranteninterviews gegeven. Dit allemaal om mezelf en m’n omgeving te laten weten dat het echt gebeurd is. Na emmers vol tranen ben ik nu zover, dat ik met droge ogen over “vroeger” kan vertellen. Bovendien komen nu allerlei jeugdherinneringen weer terug, die me dierbaar zijn en me sterker en meer geworteld maken.’

Els herinnert zich: ‘Enkele uren na zijn arrestatie is mijn vader door dorpsgenoten zwaar mishandeld zonder dat de politie ingreep; later werd hij afgevoerd naar een politiebureau elders en weer later naar kampen in Amersfoort en Vught.’ Niet alleen angst is opgeslagen, er is bij menig lotgenoot ook veel (soms onbewuste) woede opgeslagen, woede over de behandeling die hun ouders moesten ondergaan. Ook machteloosheid, omdat zij hun ouders niet konden beschermen en het bruut geweld niet konden afwenden.

Geïsoleerd, gedenazificeerd
‘Mijn moeder was terug. In de straat waar zij voor bijltjesdag gewoond had, durfde zij zich niet te vertonen. Niemand van de familie, niemand van de broers en zusters van mijn moeder durfde haar en de kinderen onderdak te verlenen. Mijn grootmoeder, de moeder van mijn moeder, lag in die dagen op sterven. Mijn grootmoeder schreeuwde op haar sterfbed om haar dochter. Ze wilde alleen en uitsluitend door mijn moeder verpleegd worden. Drie dagen bleef mijn moeder met de vier kinderen onontdekt. Toen stonden er zes bewakers voor de deur. Twee van hen sleurden mijn moeder van het sterfbed van mijn grootmoeder. De vier andere namen mijn broertjes mee. Zowel mijn moeder als mijn jongere broertjes werden uit onze beschaving verwijderd, geïsoleerd om gedenazificeerd te worden. Van dit alles wist ik toentertijd niets. Ook ik zat als puber mijn terechte straf uit in het kamp Amersfoort.
(Bron: P. Berserk, De Tweede Generatie, p. 17)

Veelal werden dit soort gezinsverbanden uit elkaar getrokken. De kinderen wisten niet waar hun ouders waren, wisten vaak niet eens of hun ‘verdwenen’ ouders nog leefden. Soms werd hun verteld dat ze terechtgesteld waren. Op hun beurt wisten de ouders niet waar hun kinderen waren. Scheiding van de ouders is voor kinderen een aangrijpende gebeurtenis, zeker als ze zo klein zijn dat ze het niet kunnen begrijpen en ze de bescherming van de ouders nog zo hard nodig hebben.

School
De kinderen moesten weer naar school. Ze kwamen in een vreemde omgeving, waar ze vaak gepest werden door zowel klasgenoten als onderwijzers. Thuis konden ze hier niet over klagen, omdat zij wel beseften dat hun moeder daar niets tegen kon ondernemen. Bovendien wilden ze de moeder die het toch al zo moeilijk had om het gezin te verzorgen, niet met hun problemen lastig vallen. Zo stonden ze onbeschermd in hun nieuwe omgeving.

Een logenoot vertelt, dat zij toen het idee had, dat ze niet goed was, dat ze niet deugde. Ellie werd door de hoofdleidster van de kleuterschool naar haar eigen klas gebracht en met een minachtend: ‘Een NSB-kind’ door de deuropening geduwd. Gelukkig nam de juf van haar klas het voor haar op en liet haar de kleine kinderen helpen.
Het kwam vaak voor dat kinderen die in Duitsland geweest waren een leerachterstand hadden en in een lagere klas geplaatst werden dan de klas waarin ze gezien hun leeftijd hoorden. Ze werden vaak voor ‘dom’ aangezien of uitgescholden. Zij namen dat oordeel soms zelf over en dit ondermijnde het zelfvertrouwen nog meer. Door alle ervaringen konden sommigen zich moeilijk concentreren, waardoor hun resultaten onder niveau bleven. Dat gaf, soms een levenslange, frustratie.

Het kind in de hoek
‘Toen kwam de bevrijding, het feest der feesten, en het begin van school. Ik herinner mij een kind dat altijd alleen in een hoek van het schoolplein stond en dat met niemand een woord wisselde, ook met de leraren niet. Op mijn vraag waarom werd alleen gezegd dat het een kind van een collaborateur was. Daar ging men niet mee om. En niemand deed dat dan ook. Ik ook niet.’
(Bron: Heidi Rippmann in het Bulletin van de Werkgroep Herkenning)

Op bepaalde scholen, vooral bijzondere scholen, werden kinderen van NSB’ers en andere collaborateurs geweigerd.

Terugtocht naar Nederland
Sommige oudere kinderen moesten na de Duitse capitulatie de terugtocht naar Nederland in hun eentje aanvaarden. Vervoer was er nauwelijks. Sommigen legden de afstand van Tsjechoslowakije of van het oosten van Duitsland naar huis te voet af. Bij de grens werd er streng gecontroleerd en werden de nieuw aangekomenen met DDT-poeder bespoten om hen te ontsmetten. Uit de rapporten van het SOTO (Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang) dat de opvang van Nederlanders na de oorlog in kaart moest brengen, blijkt dat de meeste repatrianten een slechte ontvangst te incasseren kregen. ‘Foute’ repatrianten viel uiteraard nog minder welwillendheid ten deel. Zij werden bij terugkomst in de meeste gevallen vijandig bejegend en meteen geïnterneerd. De kinderen werden in het beste geval onverschillig behandeld.

Een aantal gezinnen kwam pas in de loop van het jaar 1945 naar Nederland terug, sommige pas in 1946.

Opvang van kinderen
In de interneringskampen waren de leefomstandigheden, zeker in het begin, erbarmelijk. De kleine kinderen hadden daar nog het meeste van te lijden. Voor zieke kinderen werd vaak geen medische hulp gezocht en een onbekend aantal is in het kamp bezweken (1) De kinderen zagen hun ouders in een machteloze positie, waren soms getuige van mishandelingen en vernedering of zelfs verkrachting. Het kind kon zich afvragen wanneer het zelf aan de beurt zou komen. Woede over wat de ouders werd aangedaan kon niet geuit worden. Het vertrouwen in volwassenen voor zover dat na de oorlog nog aanwezig was, kreeg opnieuw een knauw.

Sommige kinderen werden door familieleden uit de kampen gehaald, zeker nadat het Militair Gezag besloten had dat er geen kinderen meer in de kampen mochten zijn. Weliswaar was het leven in het kamp bedreigend, maar de kinderen hadden nog wel hun moeder bij zich. Toen ze naar familie gingen, moesten zij van hun moeder scheiden en ook dat was weer een ingrijpende ervaring.

Bij familie werd vaak van de kinderen verwacht dat ze dankbaar zouden zijn. Er zijn verhalen bekend van kinderen die door de familie als hulp in de huishouding of voor de vieze karweitjes werden misbruikt. Kinderen kregen verwijten naar hun hoofd geslingerd over de slechtheid van hun ouders, waardoor zij in de verdediging werden gedrukt.

Ze kregen vaak het gevoel dat ze er eigenlijk niet mochten zijn, hun aanwezigheid was een last voor de familie. Ze konden zich niet verweren tegen de willekeur of tegen het feit dat ze tot zondebok werden gemaakt.

Kindertehuizen
In de ongeveer 100 kindertehuizen die tussen 1944 en 1948 als opvang voor kinderen van ‘foute’ ouders hebben gefungeerd hebben ongeveer 8000 kinderen tijdelijk onderdak gevonden. Sommige kinderen zijn een paar maal van kindertehuis veranderd. Kinderen uit één gezin, – zoals o.a. Karin vertelde -, werden vaak niet in hetzelfde kindertehuis opgenomen. Handelde men uit onverschilligheid of handelde men met opzet zo? Het gevolg was in ieder geval dat zij nu elkaar niet meer konden steunen. Kinderen die wel met broertjes en/of zusjes in hetzelfde tehuis verbleven vertellen hoe positief dat voor hen geweest is. Wel droegen de oudsten in dat geval weer een te grote verantwoordelijkheid voor hun leeftijd. De behandeling van de kinderen in de diverse tehuizen was heel verschillend.

Uit de 22 interviews die Paul Mantel en Gonda Scheffel-Baars voor hun doctoraalscriptie ‘N.S.B.-kinderen in tehuizen’ hielden, blijkt dat het regime over het algemeen hard was. Kinderen werd de slechtheid van de ouders voorgehouden. Tine vertelt dat zij in een tehuis boven de baby- en kinderbedjes bordjes heeft zien hangen met: ‘Jan B, kind van een SS-er.’ Voor zieke kinderen werd soms geen medische verzorging gezocht, zoals Flora vertelde. Sommigen, o. a. Flip en Pia vertelden van mishandeling en zelfs misbruik. De oudere kinderen kregen heropvoeding, maar dit gebeurde vaak zo autoritair dat het contraproductief was.

Kinderen die door de spanningen weer in hun bed plasten, ontvingen straf in plaats van begrip. Lia echter vertelde, dat zij het in haar tehuis goed had gehad, de verzorgsters probeerden een veilige en huiselijke sfeer te scheppen.
De meisjes van de Reichsschule werden na terugkomst in Nederland ook heropgevoed. Trees vertelt:‘De behandeling was niet slecht, maar de films over de concentratiekampen gaven mij het gevoel geen recht op leven te hebben. Dat leidde later tot de houding driedubbel dienstbaar te moeten zijn, alles dubbel goed te moeten doen en dus nooit genoeg te kunnen doen.’

De kinderen kregen maar zelden bezoek van de ouders, zij gingen ook zelf sporadisch bij hun ouders in de interneringskampen op bezoek. Er was meestal geen geld, er moesten soms grote afstanden overbrugd worden en rond de bezoeken hing een sfeer van geheimhouding. Bij de bezoeken was altijd een kampwacht aanwezig, er was geen enkele privacy. Kinderen waren onder de indruk van de vernederende situatie van hun ouders. De gevangen ouder leek niet meer op de vader of moeder die zij gekend hadden. Voor de kleinste kinderen was die man of vrouw vaak een vreemde.

Lees hier meer informatie waaronder ervaringen: vervolg kindertehuizen

Pleeggezinnen
Volgens een gepubliceerd eindverslag van het Bureau Bijzondere Jeugdzorg hadden van de ongeveer 30.000 kinderen onder verantwoordelijkheid van het bureau zo’n 20.000 in pleeggezinnen gezeten. Voor zover na te gaan valt over die kinderen in algemene zin weinig te zeggen – of het zou moeten zijn dat zij bijna allen op de een of andere manier ontworteld waren.

Een betere opvoeding
“Lieve kinderen waren het,” zeiden de pleegouders ons. “Ze leefden zo gelukkig met ons mee.” Maar ze werden weggehaald. Naar een kamp bij Lochem moesten ze om “een betere opvoeding” te ontvangen. Ze verlieten het gezin gezond, goed in de kleren. Na een paar maanden zagen de pleegouders de kinderen weer: verschooierd, mager, onder het ongedierte, mensenschuw, met modder aan het lijf.’
(Bron: artikel in Trouw van 11 december 1945)

Geen nichtje om trots op te zijn
‘Ik kwam in een tehuis in Katwijk terecht. Zonder dat er iemand op mij lette ben ik daar ontzettend ziek geweest. Hoge koorts. In december ’45 ben ik onder de steenpuisten en luizen opgehaald door een oom. Ze schaamden zich vreselijk voor mij. Ik was natuurlijk geen nichtje om trots op te zijn.’
(Bron: Maria in het Haarlems Dagblad)

Pleegmoeder
‘Ze [de moeder van het pleeggezin] was klaar en snauwde mij toe dat ik de tafel af moest ruimen en de vloer moest doen. Ik ruimde af en keek onderwijl in de theepot of er nog wat thee in zat. Want haar zoon kreeg wel thee en mocht alles pakken en ik niet.
Ik hoorde haar schreeuwen dat ik ook alles af moest wassen. Ik deed zo goed mogelijk mijn best, alleen wist ik niet wat er op tafel had gestaan. Ik veegde eerst de vloer en zwoer toen bij mezelf dat ik hier vandaan ging. O ja.
Ze kwam terug uit de slaapkamer en kwam naar mij toe. “Waarom heb je het tafelkleed er niet opgelegd?” Ik wist niet wat er op tafel moest liggen en hoe. Ze pakte mij bij mijn oor, sleurde mij mee de kamer in en riep: “kijk zo! En dit is voortaan drie keer per dag je werk. Begrepen?”
Ik zei: “ja”.
“Ja moeder,’ schreeuwde ze weer en gaf mij een harde klap tegen mijn hoofd.’
(Bron: Rinnes Rijke, Niet de schuld, wel de straf, p. 182-183)

De Heropvoeding
Hoewel er geen duidelijke richtlijnen waren voor de heropvoeding van de kinderen van foute ouders, schijnt men overal toch min of meer dezelfde methode gehanteerd te hebben. In ieder geval was men het eens over het doel: de ‘besmette’ kinderen dienden (weer) goede Nederlanders te worden. Dat wil zeggen: ze moesten doordrongen worden van een democratische gezindheid en van liefde voor vaderland en koningshuis. Een van de middelen daartoe was het zingen van het Wilhelmus. Vandaar dat de dag in de tehuizen daarmee gewoonlijk begonnen werd. Helaas speelde daarbij wel een probleempje: het Duitse bloed dat al in de eerste regel van het volkslied genoemd werd. Het werd veranderd in een nietszeggend mmm of Neerlands (mmm-bloed of Neerlands bloed). Een ander middel was de confrontatie met de gevolgen van het nationaalsocialisme. Dit gebeurde door middel van foto’s en krantenberichten. Hieraan werd toegevoegd dat de ouders hiervoor verantwoordelijk waren. Een van de weinigen die de heropvoeding van kinderen van foute ouders onderzocht heeft (M. Reuling-Schappin: ‘Kinderen in gevaar of gevaarlijke kinderen. Politieke heropvoeding van NSB-kinderen in tehuizen, 1945-1950’, in: Pedagogisch Tijdschrift 18 (1993), p. 147-153) komt tot de conclusie dat de kinderen min of meer gedwongen werden afstand te doen van hun ‘opvoedingsmilieu, inclusief van hun foute ouders. De vraag is… of de heropvoeders een alternatief hadden: de collaboratie van de ouders kon onmogelijk genegeerd worden. De kinderen zelf hebben het politieke aspect van de heropvoeding destijds zelden als zodanig begrepen. Voor hen kwam het er vooral op neer dat ze moesten gehoorzamen aan een leiding die voortdurend benadrukte hoe slecht de ouders waren.’

Een speciaal geval waren de oudere jongeren, in het bijzonder zij die zoals Jan aan de oorlogshandelingen hadden meegedaan. Zij vormden, aldus de titel van een boek van psycholoog A.F.G. van Hoesel, ‘de jeugd die wij vreesden’. Voor hen werd een speciaal programma ontwikkeld. Daarin werd geprobeerd de sfeer van tuchtschool of gesticht zoveel mogelijk te vermijden. Geen bewapende bewakers maar jeugdleiders. ‘Het kampleven werd georganiseerd volgens het model van de vooroorlogse jeugdbeweging,’ schrijft een van degenen die deze heropvoeding onderzocht (Marianne Reuling-Schappin: ‘Jeugdige politieke delinquenten. Van Hoesels analyse en therapie’, in: Vraagstelling winter 1994, p. 13-23). ‘Beproefde methoden in de jeugdbeweging, zoals clubvorming, zelfregering, verantwoordelijkheid, vrijheid, vertrouwen en voorbeeldfunctie van de leiders werden in enigszins aangepaste vorm overgenomen.’

Heropvoeding?
‘Bij het sorteren van de ingezonden kleren zagen de kinderen… ingenaaide kaartjes van joden-kinderen afkomstig. In sobere bewoordingen heb ik hen toen geschilderd wat de Duitsers met de joden-kindertjes gedaan hadden; hoe dikwijls NSB’ers joden hadden verraden en dat ik niet hoopte, dat één van hun vaders dat ooit gedaan had… De reactie op hun gezichten was een studie waard. Eerst was het doodstil, maar toe begonnen ze te fluisteren: “mijn vader niet, mijn vader niet”.’
(Bron: aldus de directrice van een tehuis voor NSB-kinderen in een door het Bureau Bijzondere Jeugdzorg ingestelde enquête, geciteerd door M. Reuling-Schappin: ‘Kinderen in gevaar of gevaarlijke kinderen. Politieke heropvoeding van NSB-kinderen in tehuizen, 1945-1950’, in: Pedagogisch Tijdschrift 18 (1993), p. 147-153)

Wel meegemaakt, geen herinneringen
Voor degenen die in 1942 of later geboren zijn, geldt, dat zij zich (meestal) niets meer van de meegemaakte gebeurtenissen herinneren. Hun gevoelens van angst, zich bedreigd voelen, ongewenst te zijn, geen recht op leven hebben etc. kunnen zij niet concreet relateren aan wat zij hebben meegemaakt. Het is voor hen vaak moeilijk om de problemen die zij ondervinden in verband te brengen met de oorlog. – Wat niet weet, wat niet deert – gaat voor hen niet op. In de gespreksgroepen is gebleken dat het aannemelijk is dat de schade opgelopen door de oorlogservaringen bij de jongere kinderen groter is dan bij oudere kinderen. Karin vermeldt, dat zelfs liefhebbende ouders, maar ook andere volwassenen, zich niet realiseren dat deze groep toch zoveel invloed van de oorlog heeft ondervonden. Yvonne heeft in de telefoondienst van lotgenoten die na 1942 zijn geboren nogal eens de klacht gehoord, dat zij niets weten, maar ook door de ouderen niet echt op de hoogte worden gebracht. Zo blijft het verleden ongrijpbaar.


ARCHIEF

ZOEKEN

EnglishGermanFrenchDutch