Kindertehuizen in 1945-1948

Volgens een in 1950 gepubliceerd eindverslag van het Bureau Bijzondere Jeugdzorg waren tot op dat moment ongeveer 30.000 kinderen van foute ouders onder de verantwoordelijkheid van het bureau gevallen. Van hen hadden er ruim 8000 in tehuizen gezeten, de rest onderverdeeld in pleeggezinnen. Afgezien van deze 30.000 vielen er ook nog ruim 5000 zogenaamde ‘jeugdige politieke delinquenten’ onder de verantwoordelijkheid van het bureau. Ongeveer de helft daarvan (+/-2500) had in verschillende kampen gezeten, de andere helft (2800) in pleeggezinnen.

De provinciale verdeling van NSB-kinderen in tehuizen was als volgt:
Max. aantal kinderen – Max. aantal huizen
Groningen 400 – 8
Drente 1200 – 22
Overijssel 500 – 10
Gelderland 1000 – 10
Utrecht 400 – 4
Noord-Holland 1500 – 16
Zuid-Holland 300 – 2
Zeeland 147 – 2
Noord-Brabant 1100 – 10
Limburg 1600 – 3
Geen gegevens over Friesland

Van het leven in de tehuizen voor NSB-kinderen weten we niet zo veel. Op het Nationaal Archief bevindt zich de Inventaris van het archief van het Ministerie van Justitie: Bureau Bijzondere Jeugdzorg (7e Afdeling), 1945-1949 (1950). Het kan wellicht nadere informatie verschaffen. Verder is er een scriptie van Paul Mantel en Gonda Scheffel-Baars uit 1988, aanwezig op Cogis, en een scriptie van Ruud Luiks uit 1987, aanwezig op het NIOD. Veel meer is er niet. In eerstgenoemde scriptie komen nogal wat mensen aan het woord die de kampen als kind hebben meegemaakt. Hun herinneringen, hoewel door het geheugen wellicht vervormd, zijn een belangrijke bron.

Een tolerante samenleving
In sommige kindertehuizen werd bovenmatig gestraft. In Katwijk mochten de jongens van de directeur ‘kiezen’ uit slaag met een rietje of seksuele dienstverlening. In het Franciscanenklooster in Vlodrop sloegen de paters met het koord van hun pij. Wie in de kerk van de Dominicanessen in Baexem flauwviel, kreeg straf. Kinderen die overgaven, moesten hun braaksel opeten.

Wie in Baexem ongesteld werd en haar ondergoed bevuilde werd op de tafel te schande gezet. Elders kregen bedplassers een koude douche, en werden straffen als de isoleercel en een week droog brood snel uitgedeeld. Leidsters in Vledder gaven de kleintjes konijnenkeutels als dropjes te eten. In het Boskamp moesten de kinderen ’s avonds de voeten van de leidster kussen.

In de school aan de Kempstraat in Den Haag werd een 12-jarig meisje verkracht door drie bewakers. In de Heidepol te Schaarsbergen moest een kind uit een keten met een mesje in het stopcontact steken, zodat de hele kring even onder stroom stond. De grotere meisjes moesten de leiding nadoen en de baby’s met de hoofdjes tegen de grond tikken. Een baby van een ‘moffenmeid’ in Haamstede werd in een ijskoude badkamer gezet en overleed. ‘Wij hopen dat jullie vergast worden’, en ‘je moeder moet opgehangen aan de hoogste boom’, kregen kinderen van vijf en zeven te horen.

In veel gevallen werd de familie weer herenigd, vaak pas na jaren. “We zwegen, maar de sfeer verraadde alles. De kampen, de vernederingen en de verlatenheid,’ blikt een kind terug.

Officieel konden minderjarigen niet vervolgd worden na de oorlog. Maar de 12-jarige Henk kreeg een formulier waarop stond dat hij onvoorwaardelijk buiten vervolging gesteld werd. Ook andere kinderen – die niet eens wisten dat ze onder vervolging stonden – werden met die overbodige mededeling belast.

Nellie Boorsma schreef een scriptie over het onderwerp getiteld Schaduwkinderen(1990). Bij een hoogzwangere vrouw die met een NSB’er getrouwd was en daarom opgesloten zat, werd door een dronken arts het kindje er met rukken uitgetrokken. Het leefde nog een half uur, vertelt een ander kind van deze vrouw.

Ook na de kampen en tehuizen ging het getreiter door. “Pas toen ik tien jaar oud was ontdekte ik dat mijn achternaam niet NSB’er maar Boorsma was,’ schrijft zij: “Na de bevrijding begon voor de kinderen van de NSB’ers de oorlog pas goed.’ (Trouw van 3 mei 1997)

Een vroege noodkreet
‘Midden in de wijde vlakte van het Drentse land ligt als een donkere vlek het barakkencomplex dat in zijn treurige vervallenheid naargeestige herinneringen oproept aan alles wat in de bezettingstijd met het begrip “kamp” was verbonden. Concentratiekampen zijn er sinds de bevrijding niet meer, maar nu hebben we als naoorlogs verschijnsel… het kinderkamp. In deze sombere omgeving leven nu al maanden lang honderd kinderen uit alle delen van Nederland, die het kostbaarste wat een kind kan bezitten verloren hebben: hun vader en moeder, het eigen thuis.’
(Bron: mevr. Jo Boer, Provinciaal Inspectrice van Drenthe van het Bureau Jeugdzorg van het Militair Gezag in een artikel in Vrij Nederland van 15 september 1945)

Geen tijd voor geestelijke nood
‘Wie zal de angst beschrijven of zal het verdriet peilen deze kinderen aangedaan in de voor de meeste Nederlanders zo vreugdevolle tijd na de bevrijding? In de kampen schijnen de kinderen meestal vrolijk, maar toch zijn er tekenen, die op het tegendeel wijzen. Er zijn kleuters, die lusteloos rondhangen zonder eigenlijk ziek te zijn, die niet meer praten, niet spelen maar stil in een hoekje zitten. Er zijn grotere kinderen die alles meer bewust doormaken, er meer van begrijpen en zich angstig afvragen: wat zal er gebeuren met mijn vader, mijn moeder? Waar zijn ze? Er zijn er ook die denken en deze gedachte uitspreken: wacht maar tot wij groot zijn, dan zullen we ons wreken! Met deze problemen weet de leiding meestal geen raad. De materiële zorgen zijn zo groot dat men ook niet aan de geestelijke begeleiding en opvang toekomt.’
(Bron: mevr. Jo Boer, Provinciaal Inspectrice van Drenthe van het Bureau Jeugdzorg van het Militair Gezag in een artikel in Vrij Nederland van 15 september 1945)

Een onhoudbare situatie
‘In de tehuizen was in de koude winter van 1945/46 de toestand vaak slecht. Het merendeel van de gebouwen was zonder ruiten, lekte, de verwarming was kapot en het sanitair defect. Er waren spaarzaam dekens, lakens, handdoeken, enzovoorts. De kinderen hadden slechts zomerkleding of uniformen. Zij hadden schurft en waren vervuild. Voor andere kleding ontbrak het aan mogelijkheden deze te krijgen. De benodigde papieren om bonnen voor textiel en voedsel te verkrijgen, ontbraken. Geestelijke en medische zorg was moeilijk te vinden. Het personeel was ondeskundig.’
(Bron: Th. R.M. Willemse, Kinderen van NSB’ers, in Maandblad Geestelijke Volksgezondheid 41 nr. 4, april 1986, op basis van Verslag van het bureau Bijzondere Jeugdzorg van de 7e afdeling van het Ministerie van Justitie 1 nov. 1945-28 febr. 1949)


ARCHIEF

ZOEKEN

EnglishGermanFrenchDutch