‘Nederland heeft duidelijke fouten gemaakt, tot vandaag aan toe’

Martin Bossenbroek, onderzoek coördinator van SOTO en auteur van ‘De Meelstreep. Terugkeer na de Tweede Wereldoorlog’(2001):
‘Ik zou meer onderzoek toejuichen. Dat kinderen van “foute” ouders in het SOTO-onderzoek niet dezelfde nadruk hebben gekregen als andere groepen oorlogsslachtoffers heeft te maken met de gehanteerde definities. Wij hebben ons geconcentreerd op degenen die door de Duitse en Japanse bezetter zijn vervolgd, gevangengenomen dan wel tewerkgesteld. Daar hoorden aanhangers van het naziregime en hun gezinnen dus niet bij, overigens evenmin als evacués en slachtoffers van bombardementen. Daar kun je natuurlijk over discussiëren. Ik kan me voorstellen dat de tamelijk royale bedragen die de overheid aan sommige door SOTO onderzochte groepen heeft uitgekeerd – overigens vóórdat wij onze conclusies bekendmaakten – ontevredenheid hebben gewekt bij andere groepen die niets gekregen hebben, zoals kinderen van “foute” ouders. Wat dat betreft zie ik het voor hen somber in, gezien het kerende economische tij waarmee het huidige kabinet te maken heeft.’

Jan van de Lande, psychiater, gespecialiseerd in tweede-generatie-oorlogsgetroffenen:
‘Ik vind de cijfers onthutsend. Het blijft een schandaal hoe er maatschappelijk met kinderen van “foute” ouders is omgegaan. Dat zovelen psychisch lijden heeft voornamelijk te maken met stigmatisering. In combinatie met de manier waarop de ouders met die stigmatisering zijn omgegaan, namelijk door te zwijgen. De conspiracy of silence binnen het gezin werkte traumatiserend, omdat kinderen zich automatisch de meest wilde fantasieën vormden. Maar wist men wél van de hoed en de rand, dan was dat vaak net zo traumatiserend. Verder kregen kinderen van hun “foute” ouders de onuitvoerbare opdracht om als het ware in hun plaats nagenoeg perfecte mensen te zijn. Je spreekt dan van het delegate child-effect, dat zich uit in schuldgevoel en faalangst. Dezelfde problemen zie je bij kinderen van verzetsmensen. Er zit qua psychische problematiek niet zoveel verschil tussen NSB-kinderen en andere groepen tweede-generatie-oorlogsgetroffenen. Het is nu eenmaal een algemeen menselijk tekort dat men moeilijk onderscheid kan maken tussen ouders en kind.’

Peter Romijn, auteur van ‘Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van “foute” Nederlanders 1945-1955′ (1989, 2002):
‘Over het resultaat van de herintegratiepolitiek kun je sceptisch zijn. Daar moet je wel bij bedenken dat de doelstelling van die politiek zeer beperkt was: oud-NSB’ers moesten weer hun eigen brood kunnen verdienen en hun kinderen moesten naar school. Aan psychisch leed werd amper aandacht geschonken. Ene A.F.G. van Hoesel, een psycholoog, heeft wel al in 1948 in zijn boek De jeugd die wij vreesden gewaarschuwd voor het grote loyaliteitsconflict waarin kinderen van “foute”’ ouders terecht zouden komen. Met die waarschuwing is niets gedaan.’

Coen Blom, psychiater en oud-bestuurslid van Herkenning:
‘Er is niets terechtgekomen van herintegratie. Zeker niet wat betreft de psychologische kant van de zaak. Voor politiek delinquenten en hun kinderen had men een soort korte heropvoeding bedacht, wat achteraf gezien volstrekt stupide was. Nederland heeft een aantal duidelijke fouten gemaakt, tot vandaag aan toe. Zo was het lange tijd zo dat alle tweede-generatie-oorlogsgetroffenen financiële ondersteuning van de overheid konden krijgen voor extra psychiatrische behandeling, behalve kinderen van “foute” ouders. Ook stond de hulpverlening niet open voor de problematiek van deze specifieke groep. Een groot historisch onderzoek bij wijze van erkenning zal veel van deze mensen goeddoen.’

Hans Blom, directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD):
‘In beginsel is het een geschikt onderwerp voor het NIOD. Maar we kunnen niet alles tegelijk. Er wordt door medewerkers van het instituut overigens wel degelijk onderzoek gedaan naar “foute” Nederlanders, maar dat betreft vooral de ouders en niet de kinderen. In eerdere grote studies naar andere groepen oorlogsslachtoffers is de tweede generatie altijd buiten het onderzoek gehouden. Dat zal wel met financiën te maken hebben, want als je ook latere generaties als slachtoffers gaat aanwijzen, zou de overheid met enorme geldclaims geconfronteerd kunnen worden.’

Door: Bas Kromhout
Bron: Historisch Nieuwsblad


ARCHIEF

ZOEKEN

EnglishGermanFrenchDutch