Kinderen van Duitse Militairen

Kinderen van Duitse Militairen
In een gepubliceerd bericht in De Volkskrant van 28 mei 2004 en door verschillende nieuwsprogramma’s bekendgemaakt op TV zou uit de overgebleven archieven van de Duitse Wehrmacht blijken dat er veel meer kinderen van Duitse soldaten in Nederland rondlopen dan tot op de dag van vandaag oorspronkelijk wordt aangenomen, geen 10 of 15 maar meer dan 50.000 kinderen. Volgens directeur Gerhardt, de beheerder van het Wehrmacht archief, ‘kan het aantal nakomelingen van Duitse militairen veel hoger liggen dan nu bekend omdat de registratie in 1944 ophield. Soldaten die in bezet gebied een kind verwekten, moesten dat melden. De vrouwen kregen onder meer geld van het Duitse Rijk omdat de Nederlanders Arische afstammelingen waren, aldus Gerhardt. Het Wehrmacht archief krijgt de laatste tijd steeds meer aanvragen – drie tot vijf per week – uit Nederland van mensen die informatie willen over hun Duitse vader. Veel van deze kinderen kregen dit ´nieuw´ pas te horen toen hun moeder overleden was. Of zo’n groot aantal ook daadwerkelijk klopt met de realiteit, zullen we nooit te weten komen. Wat we wel degelijk weten uit onderzoek is dat er in Nederland in ieder geval veel meer dan vijftien duizend kinderen van Duitse soldaten rond moeten lopen. Monika Diederichs haalt dit aan in haar boek over `moffenmeiden´ met de titel `Wie geschoren wordt moet stil zitten` gepubliceerd in 2006 met een aantal tot zo’n 13 á 15 000.

Het belang van deze groep Kinderen werd behartigd door de Contactgroep Kinderen van Duitse Militairen (CKDM) welke is opgericht in 1990 en nu compleet is ondergebracht bij Stichting Werkgroep Herkenning. Voor een persoonlijk gesprek en hulpvragen kunt u contact opnemen. Voor meer informatie raadpleeg onze contactpagina.

Voor meer achtergrondinformatie zie het bijgaande document:
Contactgroep Kinderen van Duitse Militairen

Tegelijk met het bekend maken van deze nieuwe cijfers is ook de belangstelling voor de Kinderen van Duitse militairen aanzienlijk toegenomen. Zo werd er in Frankrijk in 2004 `Enfants Maudits` van Jean-Paul Picaper gepubliceerd. De meeste aandacht voor deze kinderen bestaat echter in alle Scandinavische landen, grootse interesse in het bijzonder voor de zogenaamde `Lebensborn Kinderen` uit het gelijknamige `Lebensborn Programm` welke de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog hadden ingevoerd.

Ervaringen van Donateurs

Jij hoeft Duitsland niet te leren, dat ken je al, het zit in je…….
‘Op de lagere school in de Muntstraat had ik, zover een school voor een kind leuk kan zijn, een prettige tijd. Toch waren er wel wat dingen die, achteraf gezien, van invloed zijn geweest op mijn denken en handelen. Als we bijv. aardrijkskunde kregen dan zei de leraar tegen mij : `Duitsland hoef je niet te leren, dat ken je al` of `je heimatland is je niemandsland`. Thuis vroeg ik dan wat ze hiermee bedoelen maar dan zei mijn opa dat ze een grapje over de oorlog maakten. Wist ik veel! Bleef ik hierover dan doorzeuren dan werd mijn opa zo kwaad dat ik voor straf op de wc moest staan, met mijn neus in de hoek, rechtop en mijn handen op de rug! Onze wc was zo’n ouderwetse ton die maar één maal per week geleegd werd dus dat rook bepaald niet zo erg lekker!! Mijn oma was degene die hier uiteindelijk snel een einde aan maakte maar dan hadden opa en oma weer ruzie en.. ruzie vind ik altijd verschrikkelijk. Dan ging ik toch maar weer tussen hen beiden in staan en riep heel hard: `hou op!` Mijn opa giste dan zijn hoed van de kapstok en liep kwaad weg en mijn oma gaf mij een dikke knuffel en zei `het komt wel weer goed hoor Knoertje!’ (Kurt, zoon van een Duitse soldaat)

Het uiteindelijke bewijs
‘Daar kwam het, dat oude boek, uit die speciale kast. Met mijn geboortebewijs uit 1944 waarop, in de marge, te lezen was dat Paul Benndorf mij erkend had als zijn dochter… Van belang vind ik dat ik mijn geboortebewijs onder ogen kreeg doordat ik, toeval bestaat niet, een allochtoon ambtenaar had getroffen. Hij was niet op de hoogte van het taboe dat ook bij de burgerlijke stand Amsterdam rust op onze afstamming. Normaliter worden nooit uit de Duitse kast documenten getoond.’
Monika Benndorf-Peterse plaatste een artikel in kwartaalblad Het Bulletin van Werkgroep Herkenning in juni 2002)

Zoektocht naar mijn vader
In oktober 2001 kwam ik na een lange zoektocht te weten dat mijn vader een Duitse Wehrmacht militair was. Toen ik dit heel voorzichtig aan mijn moeder bekendmaakte, gaf mijn moeder mij een vieze vergeelde en dunne deels gescheurde envelop en ze zei: “Lees dit eerst maar eens, misschien wordt dan alles duidelijker en denk je anders over mij”. Ik heb de brief mee naar huis genomen en verschillende keren gelezen. De brief was van mijn vader in het Duits geschreven in 1947, toen ik al twee jaar oud was. Op een visitekaartje stond een volledig adres in voormalig Oost-Duitsland en zijn toenmalige functie. Ik heb aan mijn moeder gevraagd of ze het goed vond dat ik op zoek ging, ze had geen bezwaar, maar ze wilde er eigenlijk niet veel mee te maken hebben en toen ik vroeg of ze zich nog verschillende dingen herinnerde, zei ze dat alles al zo lang geleden was.

Hoe moest ik dit nu aanpakken? Ik moest het eerst even verwerken en na wat nadenken kwam ik op het idee om het instituut voor oorlogsdocumentatie te bellen en daar gaf men mij de telefoonnummers van de werkgroep Herkenning en van het secretariaat van CKDM. Zo kwam ik in contact met de secretaris, de heer van der Vaart en deze adviseerde mij om gewoon een brief te schrijven naar het adres, waarin je uitlegt waarom je schrijft. Ondertussen was het al bijna december met de feestdagen en ik liet het rusten tot na de jaarwisseling. Begin januari heb ik op internet in het Duitse telefoonboek de naam en plaats opgezocht die op het kaartje stond en er waren 3 mensen met dezelfde achternaam. Die heb ik een standaardbrief geschreven met de vraag of ze misschien familie waren van degene die ik zocht. Bij alle drie heb ik onderaan de brief gezet dat de anderen een kopie gekregen hadden. Ook heb ik de instantie waar mijn vader werkte een brief geschreven met het verzoek of men de gezochte persoon kende.

Ongeveer 20 januari jl. kreeg ik bericht van één van de geadresseerden, die meldde dat hij geen familie was, maar dat hij wel voor mij wilde zoeken. Om mij beter te kunnen helpen, wilde hij weten wie ik was en waarom ik die persoon zocht. Op hoop van zegen heb ik begin februari toen maar plompverloren geschreven dat de gezochte persoon mijn vader is. Begin maart kreeg ik antwoord dat er een dochter in dezelfde plaats woont en dat ze graag met mij in contact wilde komen. Haar adres stond onder aan de brief.

Dus heb ik een neutrale brief naar mijn halfzuster geschreven, die ondertussen al 78 jaar bleek te zijn.

Eind maart kreeg ik een enthousiaste brief terug met de mededeling dat ze wel zeer verrast was en de rest van de familie ook, ze heeft ook nog een oudere broer en mijn vader was 20 jaar geleden overleden. Verder vertelde ze nog hoeveel kinderen ze heeft en hoeveel haar broer heeft en dat ze me graag binnen niet al te lange tijd wilde ontmoeten. Het adres van de broer schreef ze ook en dat hij binnenkort jarig zou zijn. Dit had ik dus nooit verwacht. Ik dacht: “ik stuur hem een kaart en dan zien we wel weer.”

Begin april kreeg ik een e-mail van een voor mij onbekende persoon, die vertelde dat ze de jongste dochter van mijn halfzus is en in de jaren 90 al drie keer ik Slagharen is geweest (ik woon in Emmen) en als ze toen geweten had, dat er nog een tante in de buurt was, enz. enz. Ze moest mij nodig eens ontmoeten. Alles heel enthousiast. ‘k Heb maar weer terug gemaild dat ik ook wel benieuwd ben om ze te zien. Niet lang daarna weer een mail van haar.

Op 9 april belt er een Duits sprekende mevrouw op en zegt dat ze de dochter is van mijn halfbroer en dat zij en haar vader verschillende keren geprobeerd hebben om mij te bellen en of het goed is dat ze nu haar vader belt om te zeggen dat ik thuis ben, dan kan hij contact opnemen. Ik zeg dat het goed is en binnen 5 min, gaat de telefoon weer en mijn halfbroer aan de lijn om te bedanken voor de leuke kaart en of ze binnenkort niet eens op bezoek kunnen komen. Het kan alleen maar in een weekend, want hij is slecht ter been en rijdt niet meer auto en zijn dochter moet dan met hem mee en die kan alleen maar in het weekend. Ik vind het een prima idee en hij vraagt of het komend weekend past. Het overdonderde mij een beetje, maar ik had dat weekend niks, dus heb ik “Ja” gezegd.

Het weekend van 13/14 april zijn ze geweest, broer, dochter en schoonzoon en ik werd omhelsd of ik de verloren zoon was of zo. We hebben honderduit gekletst, foto’s bekeken en gemaakt en er staat deze zomer een familiereünie op stapel met ons drieën (mijn 2 dochters en ik) als Nederlandse familieleden als middelpunt. Ik heb gevraagd hoe de andere familieleden reageerden en mij werd verteld dat iedereen enthousiast is en zeer benieuwd om ons te zien.

Af en toe moet ik eens even diep ademhalen om het te verwerken. Zoveel enthousiasme had ik echt helemaal met verwacht.

Dit laatste artikel is in samenwerking met Marijke de Noord in april 2002 oorspronkelijk gepubliceerd in Het Bulletin van Werkgroep Herkenning.

Wilt u over dit onderwerp meer weten of graag met iemand spreken ? Neem vrijblijvend contact met ons op voor al uw vragen of uw ervaringen: contact. Wij staan graag voor u klaar.


ARCHIEF

ZOEKEN

EnglishGermanFrenchDutch