Historische achtergrondinformatie over ‘Kinderen van Foute Ouders’

Historische achtergrondinformatie over ‘Kinderen van Foute Ouders’
Voor alle sterk betrokken groepen en vele afzonderlijke individuen was, nadat uiteindelijk de vrede gekomen was, de oorlog niet voorbij. Dat geldt met name voor de groep die in de volksmond ‘fout’ werd genoemd. Tot deze groep behoorden niet alleen de direct maar ook de indirect betrokkenen. Waaronder de grote groep kinderen. Voor velen van hen hield de oorlog niet op na de bevrijding, voor sommigen zelfs nooit.

Nogal wat critici (waaronder zoal; Jolande Withuis, Ian Buruma, J.A.A. van Doorn) hebben de Nederlandse cultuur aan het eind van de 20ste eeuw om die reden een ‘klaagcultuur’ genoemd, een samenleving die het trauma in plaats van ‘te verwerken’ juist ‘cultiveerde’. Het mag misschien zo lijken, aan het feit verandert het niets. Bovendien neemt de groep van kinderen van foute ouders binnen deze klaagcultuur een zeer grote en bijzondere plek in. Zij hebben immers hun verhaal nooit ‘mogen’ en ‘kunnen’ doen. Integendeel, zwijgen was hun motto. Als zij aan het eind van de 20ste eeuw en mede dankzij die klaagcultuur toch hun verhaal durfden te vertellen, is dat zondermeer winst: voor hen, voor de cultuur en voor het nageslacht.

Het is zowel oneindig moeilijk als wel zeer eenvoudig om te zeggen wat de voortduring van de oorlog voor de kinderen van foute ouders betekend heeft. Eenvoudig gezegd: dat zij zich in het leven nooit en nergens op het gemak hebben gevoeld en altijd last hebben gehad van een complex gebundeld aantal emoties. Een lastig probleem hierbij is dat we niet weten, zeker in algemene zin niet, in hoeverre hun verdriet het gevolg was van de oorlog. In veel gevallen kan het immers eveneens of mede het resultaat zijn van het menselijk tekort – van het feit dat het leven nu eenmaal verdriet met zich meebrengt waarmee we niet geleerd hebben om mee om te gaan. Slachtoffers herleiden hun verdriet het liefst tot een concreet punt, in dit geval de oorlog. Maar of dat klopt?

Tegenover de vrij nietszeggende en eenvoudige constatering dat de oorlog de betrokkenen ellende heeft opgeleverd staat de buitengewoon lastig te beantwoorden vraag waaruit die voornoemde ellende bestaan heeft. Uit ervaring blijkt dat geen twee verhalen zijn dezelfde. Toch zijn de gelijkenissen in de verhalen tamelijk groot en overlappend. Het is daarom niet voor niets dat betrokkenen zich in praatgroepen zo goed op hun gemak voelen en zoveel, zoals zij zelf aangeven, ‘herkenningspunten vinden bij elkaar’ . Maar als je deze grote kluwen ellende probeert te ontrafelen beland je onvermijdelijk in een labyrint. Schuldgevoel en zwijgzaamheid, het gevoel buitengesloten te zijn en opzichzelfstaande angstenstoornissen, mislukte relaties en verwijten, het loopt allemaal onontwarbaar door elkaar. Dat maakt het voor velen ook zo moeilijk erover te praten of te schrijven. Het liefst zouden zij de hele boel in één schreeuw of haal naar buiten gooien. Maar dat kunnen zij niet. En dus blijft hun niets anders over dan het gefarceerd in stukjes en beetjes, met verhalen en verhaaltjes te doen. In de hoop dat het uiteindelijk toch allemaal verteld wordt en er een modus wordt gevonden waarin elk individu zijn plaatsje vindt. Het gevoel krijgt ‘er te mogen zijn”.

Door verschillende studies zowel nationaal als op internationaal niveau kunnen we vaststellen dat kinderen van foute ouders zelden in staat zijn geweest het verleden van hun ouders zonder slag en stoor te accepteren in vele gevallen zwaar gekweld werden door schuldgevoelens en een grote dosis loyaliteitsconflict. Gekoppeld aan deze diepe gevoelens zijn verwijten aan deze ouders dan ook niet weg te denken waardoor zij toch de neiging hadden hun ouders te verdedigen, mede vanwege hun grote loyaliteitsconflict, welke werd bemoeilijkt door de alomtegenwoordige zwijgzaamheid, door al dan niet terecht vermeende minachting door de omgeving en door het gevoel buitengesloten te zijn. Dit laatste gevoel leidde weer tot, soms overdreven, pogingen de zaak te lijmen of op zijn minst, te herstellen wat mogelijk was maar omdat herstel niet meer mogelijk is, bleef/blijft slechts één oplossing: Acceptatie van het verleden.
Die acceptatie kan het beste gaan via de weg van:

  • Kennis: ‘wat is er gebeurd?’
  • Begrip: ‘waarom is het gebeurd, hoe moet ik het gebeurde plaatsen?’
  • Zelfstandig oordeel: ‘hoe moet ik het beoordelen ?’
  • Therapie: met onder andere gesprekken, zelfstandig schrijven, lezen en onderzoek zijn de in dit proces gebruikelijke methoden.

Zoek het maar uit
“Ik kan u niet helpen,” zei de psychiater. “U zult het alleen moeten doen.” Ik was naar hem toegegaan, omdat ik de verwarring van de toen achttienjarige, dit speelt dus in 1947, niet meer aankon. Met grote belangstelling had de man aandachtig geluisterd naar de symptomen van mijn verwarring. Een verwarring, die vandaag aan de dag als een identiteitsstoornis zou worden betiteld. Daarna vroeg hij naar mijn ouders en ik antwoordde, enigszins bezwaard, dat mijn beide ouders fanatiek NSB’er waren geweest, dat mijn moeder later uit een interneringskamp was ontslagen en nu zonder middelen van bestaan bij familie onderdak had gevonden. Mijn vader die onder verdenking van collaboratie met de bezetter in de gevangenis vast zat en net de doodstraf tegen zich had horen eisen. De psychiater deinsde achteruit, mij aankijkend alsof ik het was die de doodstraf verdiende. En zo voelde ik dat ook op dat moment. Hij zweeg een tijd en sprak toen de reeds geciteerde woorden: “Ik kan u niet helpen. U zult het alleen moeten doen.” Hij maakte een gebaar naar de deur. Enigszins sierlijk maar toch, daar stond ik weer, alleen buiten in die grote kwade wereld. Het consult was afgelopen. Bij de deur vroeg ik hem nog stamelend: “hoe doe je zoiets alleen?” Maar de psychiater was al met iets anders bezig.’
Bron: Dick Woudenberg bij de presentatie van het boek Daar praat je niet over. Kinderen van foute ouders en de hulpverlening, 1993.

Willen weten wat
‘Zo lang ik niet precies weet wat er allemaal gebeurd is, kan ik dit toch ook niet verwerken. Misschien begrijpt u een beetje wat mij bezig houdt. Het ligt dus niet in de bedoeling verkeerde dingen met zijn dossier te doen, maar ’t dient alleen mijn psychisch welbevinden. Hoe hard de feiten ook zijn, ik ben op het ergste voorbereid.’
Bron: uit een brief van een man die het dossier van zijn vader op het CABR wil inzien.

Schrijven moet
‘Nee! Het was geen lust naar zilverlingen die mij motiveerde dit boek te schrijven. Het was ook geen zucht naar rehabilitatie. Het was pure woede over de onbestrafte mentaliteit die het mogelijk maakt dat kinderen voor hun leven worden vastgepind aan een onverdiend kruis. Al zeggen velen dat het vechten tegen windmolens is, laat mij dan de kamikazepiloot zijn, de doordrammer, de onverbeterlijke Don Quichot.’
Bron: P. Berserk, De Tweede Generatie, p. 105-106.

Schrijven mag niet
‘Ik heb er geen spijt van nee. Het was een moeizaam proces maar het moest compleet zijn. Het enige nadeel is dat de band met mijn broer en zus is verslechterd. Ik heb geen toestemming gevraagd. Als ik dat had gedaan, had ik die niet gekregen. Ik heb ze wel geinformeerd over wat ik aan het doen was. Henry (gepensioneerd Telegraaf-correspondent) is er niet blij mee. Het herinnert hem aan een rotjeugd. Maar ik kan er niets aan doen. Ik ben niet verantwoordelijk voor wat mijn ouders hebben gedaan.’
Bron: Sytze van der Zee over het schrijven van Potgieterlaan 7, Eindhovens Dagblad.

Bolwerk afgepeld
‘Ik ging in therapie bij een vrouw in Buitenveldert. Haar man had in het joodse verzet gestreden maar dat was geen beletsel. Laag voor laag pelde ik onder haar leiding mijn bolwerk van stoer en onafhankelijk gedrag af, tot er een bang, klein mensje overbleef. “Je overlevingsstrategie heeft je al die jaren gered, maar nu werkt die niet meer,” zei de therapeute. Heel langzaam kreeg ik zicht op mijn leven, op de ingewikkelde verhoudingen binnen ons gezin en de invloed daarvan op mijn leven. Ik was allergisch geworden voor nitwitten en betweters. Toen ik haar en keer vertelde dat ik ooit over mijn SS-familie zou schrijven, knikte ze goedkeurend en zei dat mijn soort als laatste aan de beurt zou komen, na de kinderen van joden, verzetsstrijders en NSB’ers.’
Bron: Hanneke Wijgh, Het Kaïnsteken. Mijn eigen kleine oorlog, p. 154-155.

Karakteristieke patronen
‘Ook in de ervaringen van de geïnterviewde met de hulpverlening zijn enkele karakteristieke patronen te herkennen zoals:
niet direct openlijk zeggen aan de hulpverlener dat je het vermoeden hebt dat je problemen iets met je oorlogsverleden te maken hebben vanwege het fout zijn geweest van je ouders. Bijvoorbeeld uit angst om afgewezen te worden hopen – vaak tegen beter weten in – dat er andere oorzaken ten grondslag liggen aan je klachten wachten – soms te lang – met het opnieuw hulp zoeken na een negatieve ervaring. Je bent dan immers verplicht je hele verhaal te vertellen, terwijl je dat zo graag wilde vergeten.’
Bron: Uit Kinderen van foute ouders op zoek naar goede hulpverlening, p. 25.

Samenvattend
‘Een bepaalde vorm van doofheid is een belangrijke oorzaak van de lange zoektocht van veel kinderen van foute ouders bij de algemene hulpverlening. Het is ook duidelijk dat er wat aan gedaan kan en moet worden en dat hulpverleners hieraan hun steentje kunnen bijdragen. Hofman zei al in 1984 dat het de hoogste tijd was om de problemen van kinderen van foute ouders bespreekbaar te maken en “te redden wat er te redden valt, voordat het niet meer hoeft.” Dat hij toen veel gehoor heeft gekregen, is mij niet gebleken.’
Bron: Trees Vorst in het Tijdschrift voor de Sociale Sector.

Gezin
Vader
Moeder
Zwijgzaamheid
Besef (kind te zijn van)
Het (hebben zij het geweten)
Ontslagen
4 en 5 mei
Loyaliteit
Miskenning
Buitenstaander
Nachtmerries
Angst en Dreiging
Verwijten ( aan de anderen)

Lees ook ons samengestelde Compendium van de Werkgroep Herkenning
Compendium

Wilt u over dit onderwerp meer weten of graag met iemand spreken ? Neem vrijblijvend contact met ons op voor al uw vragen of uw ervaringen: contact. Wij staan graag voor u klaar.


ARCHIEF

ZOEKEN

EnglishGermanFrenchDutch