De Nederlandse overheid had zichzelf na de bevrijding ten doel gesteld haar ‘foute’ onderdanen zo snel mogelijk na hun bestraffing weer in de maatschappij op te nemen. Te allen tijde moest worden voorkomen dat een verbitterde en rancuneuze groep achtergestelde zou ontstaan. Enerzijds uit oogpunt van barmhartigheid, anderzijds omdat men vreesde dat deze groep opnieuw de politieke stabiliteit zou bedreigen. De kerken en de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten (STPD) kregen de taak de herintegratie gestalte te geven, door middel van heropvoeding en hulp bij het opnieuw op poten zetten van een zelfstandig bestaan als ‘goede Nederlander’.

Achteraf moeten we constateren dat de beoogde snelle herintegratie grotendeels is mislukt. Daartoe ontbrak het de meeste ex-NSB-gezinnen allereerst aan de meest fundamentele voorwaarden: inkomen en onderdak. Huizen, goederen en vermogens waren na arrestatie van de ouders in beslag genomen. Een toen pasgeboren en nu 57-jarige vrouw uit Den Haag werd met haar moeder op straat gezet, terwijl haar vader als arrestant werd afgevoerd. Herhaaldelijk zijn familiebezittingen geplunderd door ‘goede’ Nederlanders. Een anonieme respondent en diens ouders vonden bij thuiskomst uit het interneringskamp de ramen ingeslagen en een groot hakenkruis op de gevel.

Niet alleen de NSB’ers zelf, ook hun kinderen werden de dupe van inbeslagnames. J.H. Bos (71) herinnert zich dat ook haar kinderboeken en poëziealbums werden meegenomen. NSB-kinderen groeiden vaak op in armoede. Gezinnen waarvan de woning was afgepakt zochten onderdak bij familie of kregen door de overheid een noodwoning toegewezen. Soms was een gezin dakloos en werd op geïmproviseerde wijze een onderkomen geschapen in bijvoorbeeld een tuinschuur, een onbewoonbaar verklaard huis of een fietsenloods. Waar men ook woonde, zelden was er ruimte genoeg.

Daarbij zaten de gezinnen financieel aan de grond. Direct na de oorlog waren het ambtenarenapparaat en het bedrijfsleven grotendeels ‘gezuiverd’ van NSB’ers. Ook in andere sectoren ondervonden oud-NSB’ers tegenwerking bij het zoeken naar werk. Zo schrijft een vrouw van 53 uit Amersfoort: ‘Als vader een baan op zijn niveau zocht, dan kwam hij bij “de laatste twee” en viel dan af vanwege zijn verleden.’ Voor velen zat er niets anders op dan eenvoudige en slecht betaalde arbeid te accepteren. Anderen moesten noodgedwongen een beroep doen op de Armenwet. Gemeenten betaalden lang niet altijd uit. Hoewel de regering herhaaldelijk waarschuwde dat oud-NSB’ers moesten worden behandeld als alle andere burgers, kwam discriminatie bij sociale diensten vaak voor – net als bij arbeidsbureaus, werkgevers en woningbouwcorporaties.

De armoedige thuissituatie verkleinde ook de maatschappelijke kansen van de respondenten. Zo geeft 57 procent aan geen gelijke opleidingsmogelijkheden te hebben gehad. Vanwege het gebrek aan inkomen voor de ‘foute’ gezinnen moesten de kinderen na de oorlog zo snel mogelijk werken en was er geen geld om door te leren. Ook kampte een aantal respondenten met leerproblemen als gevolg van de moeilijke situatie thuis. Lagere opleidingsmogelijkheden hadden natuurlijk invloed op de beroepsmogelijkheden.

Door: Bas Kromhout
Bron: Historisch Nieuwsblad


ARCHIEF

ZOEKEN

EnglishGermanFrenchDutch