Interview: De juffrouw zei: ‘Jij hoort niet meer bij Nederland’
De juffrouw zei: ‘Jij hoort niet meer bij Nederland’
Jeanne Diele-Staal is de dochter van een NSB’er. Hij werd na de oorlog veroordeeld tot vier jaar cel, onder meer omdat hij betrokken was bij een razzia. Klasgenoten meden haar lange tijd als de pest. ‘Sjaantje, jij hoort niet meer bij Nederland.’
Daaraan verbond ik de conclusie dat ik geen leuk meisje was.Want met léúke meisjes wil iedereen wel spelen.’Als kind had ik er geen notie van waar het zwarte uniform van mijn vader voor stond. ‘Papa is bij de politie’, zei m’n moeder. Ik ging in Almelo naar de kleuterschool, maar de andere kinderen wilden niet met mij spelen. ‘Zo zijn kinderen’, zei mijn moeder. ‘Het gaat wel weer over. Maar het gíng niet over. Daaraan verbond ik de conclusie dat ik geen leuk meisje was. Want met léúke meisjes wil iedereen wel spelen.
Landverraders
De laatste ooggetuigen
Het aantal Nederlanders dat de oorlog bewust heeft meegemaakt, wordt snel kleiner. Wat weten ze zich 70 jaar later nog te herinneren? En hoe heeft de oorlog de rest van hun leven bepaald?
Aflevering 1: Jeanne Diele-Staal (1938), dochter van een NSB’er.
‘Op Dolle Dinsdag (5 september 1944, de dag waarop duizenden NSB’ers bij de nadering van de geallieerden het land ontvluchtten, red.) werden mijn broertjes en ik ’s ochtends vroeg door mijn moeder gewekt. ‘Jongens, opschieten. We gaan met de trein naar Duitsland.’ Ik vond het reuze interessant, want ik had nog nooit in een trein gezeten. Ik weet nog dat de mensen naar ons wezen toen we naar het station liepen. Ik dacht: ‘Ik ga lekker een poosje weg, en jullie moeten hier blijven.’
‘We werden ondergebracht op een boerderij bij Nienburg. Daar woonde een jongetje van mijn leeftijd. Hij ging voor me staan en zei: ‘Jullie zijn landverraders.’ Ik heb daar naderhand nog vaak over nagedacht, maar ik vermoed dat de Duitsers meer respect hadden voor verzetsstrijders dan voor collaborateurs, ook al waren die dan op hun hand.
‘De volgende dag gingen we naar school. Ik zag dat de kinderen bij het binnengaan de Hitlergroet brachten. Ik dacht: dat kan ik ook. Mijn oudere broer heeft me daar na school voor terechtgewezen. ‘Ze brengen een groet aan de meneer die voor de oorlog heeft gezorgd’, zei hij. Ik dacht: ‘Hè bah, dat kan nooit een aardige meneer zijn.’ Daarna bracht ik dus de groet niet meer, maar daardoor werd ik wel weer gepest.
NSB-gezinnen in Den Haag vluchten op 5 september 1944, Dolle Dinsdag, met de trein naar Duitsland. © .
Winterhulp
Nooit meer oorlog?
‘De vrede is voor mij niet vanzelfsprekend, voor zover ze dat ooit was. Met mijn eigen ervaringen als kind van een NSB’er heeft dat overigens niets te maken. Ik ben niet banger voor een nieuwe oorlog dan mensen met een andere achtergrond. Maar de dreiging komt wel steeds dichterbij. Geen regering lijkt te weten hoe ze daarmee moet omgaan en de defensie is niet op peil, dus in die zin zijn er wel parallellen met de tijd voor de Tweede Wereldoorlog al weet ik ook dat de geschiedenis zich nooit herhaalt. In de tijd van de vredesbeweging was ik helemaal niet met oorlogsdreiging bezig. Ook niet met de Tweede Wereldoorlog trouwens.’
‘Mijn moeder had het in Duitsland ook niet naar haar zin. Eind december keerden we dus terug naar Almelo. ‘Er wordt toch niet meer gevochten’, zei mijn moeder. Dat was een voorbarige conclusie, want vlak voor de plaats van bestemming werd onze trein beschoten. We gingen onder de trein schuilen. Voor ons lag een meisje dat kort tevoren met haar moeder was ingestapt. Ze was die dag zes geworden en had dat net over de Nederlands-Duitse grens bij haar oma gevierd.
‘Toen het gevaar was geweken, stonden we op. Het verbaasde mij dat sommige mensen bleven liggen, ook het jarige meisje. Later zag ik haar liggen op een divan. Ik zei tegen mijn moeder: ‘Ach kijk, ze slaapt. Ze is moe. En wat heeft ze een mooi rood schortje aan.’ Mijn moeder zweeg. Later werd het meisje achterop de wagen gelegd die ons naar Almelo bracht. Pas toen ging het mij dagen dat ze misschien nooit meer wakker zou worden. Nog later besefte ik dat haar kleren rood waren gekleurd door het bloed.
‘In Almelo werden we ondergebracht in een opvangcentrum van de Winterhulp, waarvan mijn vader de beheerder was. Er was volop speelgoed, meer dan ik ooit had gezien. ‘Waar komt dat vandaan?’, vroeg ik aan mijn moeder. ‘Dat is van kinderen die zijn verhuisd en die hun speelgoed niet konden meenemen’, antwoordde mijn moeder. Mijn gedachte was: wat stom. Als je verhuist, kun je je speelgoed toch wel meenemen? Pas jaren later vertelde mijn moeder dat het speelgoed afkomstig was van Joodse kinderen. Daar heb ik mij enorm schuldig over gevoeld.
‘In april 1945 gingen we met mijn moeder weer weg. Ditmaal besefte ik dat we op de vlucht waren. Ik snapte dat we mensen waren waar iedereen een hekel aan had. Sléchte mensen. Op een vrachtwagen gingen we naar het noorden. Daar woonden zoveel Duitsers en NSB’ers, werd ons verteld, dat het nooit zou worden bevrijd en als provincie bij Duitsland zou worden ingelijfd. Ik dacht: dat de mensen in het noorden het fíjn vinden om in Duitsland te wonen!’
Mijn gedachte was: wat stom. Als je verhuist, kun je je speelgoed toch wel meenemen?
Paardendeken en een vork
NSB’ers in Deventer worden vlak na de bevrijding, op 11 april 1945, opgepakt. © Gahetna.nl
‘We kwamen terecht in Oude Pekela, bij een NSB-boer. Daar hebben we de bevrijding meegemaakt dus tóch. We speelden op het erf, met andere kinderen uit Almelo. Mijn moeder, die aan astma leed, zat met mijn jongste broertje achter de boerderij in het zonnetje. We zagen mensen uit het dorp die heel uitbundig waren. Ze zwaaiden met vlaggetjes en zongen het Wilhelmus. Ik vond het prachtig en ik juichte mee. Opeens kwamen auto’s uit het dorp het erf op gestoven waarin mannen zaten met witte banden om de bovenarm. Ze arresteerden de boer en de boerin, die werden uitgescholden door de mensen die kort tevoren nog hadden staan juichen. Ik werd bang van die snelle stemmingswisseling.
‘Mijn astmatische moeder lieten ze met rust. Met haar drie kinderen 9, 6 en 3 jaar oud is ze naar Almelo teruggelopen. Op 21 mei kwamen we er aan. Iedereen was bevrijd, maar ik had het gevoel dat de oorlog pas begon. We werden herkend op straat. Mensen scholden ons uit. Mijn vader was opgepakt, ons huis was in beslag genomen. Ik ben er nooit meer binnen geweest. Ik heb geen enkele stoffelijke herinnering meer aan die tijd, behalve een paardendeken en een vork die we onderweg van Oude Pekela naar Almelo van soldaten hadden gekregen.
‘We trokken in bij onze opa, een weduwnaar die ook in Almelo woonde. We waren door en door vervuild, zaten onder de luizen en de schurft. We gingen naar de ggd, waar we werden kaalgeknipt en waar we werden ingezalfd. Ik kreeg een bontmuts mee, en zo moest ik naar school. Op zich is dat al genoeg om gepest te worden. Ik kwam binnen in de klas, en de juffrouw zei: ‘Sjaantje, daar achter in de klas staat een bank, ga daar maar zitten’. Ik heb nog jaren op die bank gezeten, in mijn eentje.
Iedereen was bevrijd, maar ik had het gevoel dat de oorlog pas begon.
Slecht mens
Kinderen van NSB’ers worden in 1945 opgevangen in een tehuis. © Nationaal Archief
‘Op 31 augustus werd de eerste naoorlogse Koninginnedag gevierd. Daar had ik mij erg op verheugd, want de kinderen werden mooi aangekleed en zouden op versierde boerenkarren door het dorp worden gereden. Mijn moeder had een jurkje voor mij gemaakt van een oranje lapje dat ze van iemand had gekregen. Maar daags tevoren zei de juffrouw tegen mij: ‘Sjaantje, jij mag niet mee op de kar, want jij hoort niet meer bij onze koningin, jij hoort niet meer bij Nederland.’ Dat kwam aan als een mokerslag. En ik wist nu zeker dat ik wel een heel slecht mens moest zijn. Mijn moeder zei alleen maar: ‘Jammer, het komt door je vader’.
‘Toen mijn vader na vier jaar detentie vrij kwam, veranderde alles. We verhuisden naar Den Haag waar we heerlijk anoniem waren. En ik dacht: ik zal ervoor zorgen dat niemand ‘het’ weet. Ik was altijd aardig geweest voor andere kinderen, maar eindelijk werd ik daarvoor beloond. Ik kreeg vriendinnen, leerde musiceren en rolschaatsen. Ik heb een heerlijke tienertijd gehad. We hielden de oorlog op afstand door erover te zwijgen. Dat deed iedereen tenslotte. Op 4 mei namen we keurig twee minuten stilte in acht in het besef dat de dodenherdenking er niet voor ons was. En als het tijdens de geschiedenisles over de oorlog ging, voelde ik mij ongemakkelijk. Alsof op mijn voorhoofd te lezen was dat ik ‘kind van’ was.’
Maar daags tevoren zei de juffrouw tegen mij: ‘Sjaantje, jij mag niet mee op de kar, want jij hoort niet meer bij onze koningin, jij hoort niet meer bij Nederland.’
Altijd bang
Niet lang daarna zat ik ’s nachts opeens rechtop in mijn bed. ‘Moordenaar’, hoorde mijn man me zeggen, ‘ze hadden je levenslang moeten geven!’
‘Maar ik bouwde een leven op met een hoop ballast. Dat besefte ik pas toen mijn kinderen mij allemaal vragen gingen stellen: ‘We komen dingen bij u tegen, zezeiden nog u tegen hun ouders, die we helemaal niet bij u vinden passen. U bent altijd bang om iets verkeerd te doen. U neemt altijd de schuld op zich als iets verkeerd gaat.’ Het waren precies de dingen die je aantreft bij ‘ons soort mensen’, al wist ik dat toen nog niet.
‘Vijftien jaar geleden ben ik pas bevrijd. Met mijn jongste broer zag ik in Den Haag het strafdossier van mijn vader in. Ons was altijd verteld dat hij tijdens de oorlog ‘niets verkeerds’ had gedaan. Ik had dat altijd geslikt, maar mijn broer niet. Hij dacht: je krijgt nooit vier jaar gevangenis door alleen maar NSB’er te zijn. In het dossier lazen we inderdaad dingen die nieuw voor ons waren, zoals zijn betrokkenheid bij die razzia. Niet lang daarna zat ik ’s nachts opeens rechtop in mijn bed. ‘Moordenaar’, hoorde mijn man me zeggen, ‘ze hadden je levenslang moeten geven!’
‘Inmiddels oordeel ik wat milder over mijn vader en houd ik, na een publicatie over de bewuste razzia, rekening met de mogelijkheid dat hij niet op vrijwillige basis tot de landwacht is toegetreden. Maar toen ik de foto’s zag van het Joodse gezin dat toen is opgepakt, kwam die razzia weer heel dichtbij. Op 4 mei voel ik een dubbele pijn: de pijn van de slachtoffers, maar ook de pijn van de betrokkenheid van mijn vader.’
Bron: Volkskrant 29 April 2015 Interview Jeanne Diele-Staal
Door: Sander van Walsum 28 april 2015, 21:22